Julie Goderis bevestigt!
Julie Goderis heeft mij in veelvoud verrast: enerzijds was zij mij niet bekend - via Google kwam ik te weten dat zij haar debuut maakte met de bundel Er kromt een nieuwe klaarte bij Dilbeekse Cahiers in 1989 - , anderzijds komt zij uit Tielt, een provinciestadje waar ik elf jaar directeur secundair onderwijs ben geweest en - tot mijn aangename verbazing - schrijft zij steengoede gedichten.
Dit was althans mijn eerste indruk en die zou worden bevestigd.
Bij het lezen van de meeste van haar gedichten heb ik de indruk dat zij smart en blijdschap, angst en hunkering, de honger naar levensruimte kent. Haar lyriek is zuiver en pregnant.
Met spijt die dromen
wakker houdt
en van slaap beluikte adem
die al jaren in haar kussen sluipt
en geheel van slaap vervuld,
rugkeert naar haar liefste zijde.
(p. 8)
Geef toe, dat wie zo iets kan, een goede dichteres moet zijn.
Ik ben nooit weggeweest
van je afwezig zijn.
Ik deel je verveling
om niet alleen te zijn.
(p. 11)
Haar gedichten raken de essentie van creativiteit, niet banaal, niet scherp of luidruchtig, en niet te vergeten: taal is een sociaal medium, zij is openbaar, universeel en omvat kennis. Taal heeft niet de kneedbaarheid van klei, de viscositeit van verf, de naaktheid van staal, taal stemt in essentie niet overeen met de externe wereld. Dat is net het mooie aan taal. Haar mogelijkheden zijn grenzeloos. Er zijn allusies die niet gewijzigd, herschikt, gemuteerd, veranderd kunnen worden.
Van de straten van mijn jeugd
is de spraak gedoofd.
Het huis dat mij heeft grootgebracht
sterft aan voorbij zijn.
(p. 34)
Knotwilg
moevertakt waaronder
mijn jeugd, mijn jas
onweer uit mijn schoenen
plaste.
ik huilde een beek met water.
(p. 43)
voor de buitenwereld zoek,
tepelt geaderd licht,
vloeit alle naden dicht.
(p. 48)
|