Stabergh beleeft alles heel intens, bergen fascineren haar, het rollen van kiezelsteentjes die tot stilstand komen. De opstapeling, alles wekt verwondering. Er is de echo die zoveel weerkaatst, als een warme adem tegen een ijskoud raam.
Het winters vriesweer omschrijft ze als volgt:
Hoe de nacht met Kille vingers
de twijgen en daarna de takken
streelt om venijnig toe te happen,
alles tot wit te knijpen.
Maar als de morgenzon
kristal tovert en weerkaatst
in de spiegel van de Inn begint het twijfelen, en beven. Blz. 22
De ontdekking dat bergen eenzame klimmers op hun rug dragen wekt angst op, maar als ergens in een berghut een man het wit uit zijn vingers trommelt hoort zij muziek, geboren uit diverse geluiden, dan zingt het in haar hart. Het bewegen van en groeien van alles in de natuur geeft een grote vrijheid, er is zoveel geluid dat onzichtbaar is en toch boeit. Soms vloeien natuurwetten en geloof samen, bewust of onbewust:
Hij klopte op de rots
het water werd bron.
Elke salamander trok een worm
tot drie wormen
waarvan elk
een andere kant van de rivier
ging verkennen.
Dit doet me denken aan Mozes met zijn staf. Hoe hij volgens de bijbel op de oevers klopte om een doorgang te bieden door de zee aan zijn volk.
Bergen zijn boeiende dingen die leven en waar altijd iets te beleven valt. Men leest ook vaak de dualiteit tussen mens en natuur, het strijden om, het twijfelen aan, alles wat eigen is aan de mens. Zij beleeft alles als in een droom, warrig, mysterieus en soms onvatbaar. Het beeld dat ze in de verte ontdekt bedriegt en bedreigt. Soms moeten we in het gareel lopen om alles netjes te houden, de orde te handhaven.
Toch reist Darwin steeds mee en kijkt hij over haar schouder naar alles wat rondom haar gebeurt, zoals de mens boetseert om alles naar zijn hand te zetten, zo ook was zijn nieuwsgierigheid om steeds meer te weten en steeds meer te kennen. Ina Stabergh volgt hem daarin steeds. Maar de natuur kent ook zijn wreedheden, is hard en meedogenloos, want dieren verslinden elkaar, de kroost van anderen wordt opgejaagd. Ze weet dat de mens vernieling in zich draagt doordat hij steeds meer wil en niet denkt aan de toekomst, zo zie je dat alles een betekenis heeft, dat alles verschuift en niets standvastig is.
Tot slot geef ik jullie nog een gedicht van blz. 15 mee.
Met verre vleugels open tegen staalblauwe lucht
hangt de vogel te bidden voor de zon.
Tegen de bergwand vol sneeuw
weet hij mijn blik te vangen, vast te houden
ondanks het licht dat verblindt.
Als een waaier heeft hij zijn witte pluimstaart
gespreid over driekwart zon. Wat overblijft geeft rust.
Misschien is de arend even de zee vergeten.
Of wil hij dat grenzeloze huis even ruilen
voor een plekje in de bergen?
|