In 2006 verscheen bij Caspar Uitgeverij de debuutbundel van P.C. (Peter) le Nobel, De Hoofse Sfinx.
Behalve journalist is Le Nobel ook bestuurslid van Taalpodium Utrecht/Zeist.
De bundel is aardig professioneel uitgegeven.
de dichter hier bedoelt.
In het prolooggedicht Sfinx zegt hij: Ik mijmer mij tot structuur en hij bedoelt dat hij hoofs voor dood ligt, hij wil onaanraakbaar zijn. Dit is dan ook zijn doel.
Een ijzersterk gedicht dat onmiddellijk de sleutels aanreikt van zijn huis (haast schreef ik piramide).
Cynisme komt wel vaker voor in de bundel. Een cynische sfinx: een intrigerend gegeven.
Alles, alles, alles was mogelijk.
Er was nog niets om op terug te kijken,
Elk detail werd gretig opgeslagen,
In vervoering, bewondering, verwondering.
En het werd nog mooier!
(p. 17)
De dichter ontmoet blijkbaar de foute vrouwen. In De wolf en het christen meisje (p. 19) leert hij een meisje kennen dat woordcontact zoekt en hem vragen voorlegt. Opnieuw wordt hij verliefd (des dichters verliefdheden zijn de rode draad in de bundel) en ook nu weer is zijn verliefdheid onbegrensd, onbeperkt, in woorden (bijna) niet te vatten:
Maar soms wilde ik haar geselen,
zo romig als ze was.
Piemelstijvend in haar onschuld.
De lust groeide zowat uit tot incest,
nu ik bijna een broer van haar was geworden.
Het mooie gedicht Onschuld (in zijn verwijzing naar de proloog: Hoofs ligt voor dood onder een steen, in stukken botten) laat een ontgoochelde dichter zien die beseft dat hij vaak wordt voorgelogen, dat beloften niet worden nagekomen, maar hij vergeeft:
Onschuld
Het is eng jezelf nu dood te zien,
en ook een beetje gek misschien,
zo kijkend naar een oude foto van mijzelf.
Het was een slanke knaap en gaaf
van huid, maar hij bestaat niet meer.
Ik verwijt hem een en ander.
Hij had beter moeten weten.
Ik heb niets gehad aan die gestorven jongen.
Ik geef een klap in zijn gezicht
en zijn jonger geest een standje.
(p. 27)
Haar man maakt ruw de vissen schoon
Twee zoontjes spelen spoorloos drenkeling.
Ik betrap haar op haar slippers bloot
Guitig duwt zij schalks haar hoofddoek op.
De dichter is spoedig ontvlamd. Hij valt op een getrouwde moslima. Dit is om problemen vragen, maar verliefdheid is een buikgevoel.
A capella bezingen de minaretten in canon mijn schrijnend verdriet.
(p. 33)
Mijmeringen
met plastic zakjes in de handen.
de zorgen weg en dromen,
draaien films voor onze ogen.
Wij draaien liedjes in ons hoofd,
met slagen op de trommels.
Muren, ramen, harten breken.
Wij dromen soms teveel en slapen,
omdat zo weinig mogelijk is.
(p. 36)
Inhoudelijk weet hij het thema van de verliefdheid op verschillende manieren/ woorden/beelden, of van verschillende kanten, te belichten.
Hij lijkt ouder, minder bezield, maar nu meer gesteld op een nieuw leventje, helemaal zelfgemaakt! Hij vindt het wel spijtig dat die vervluchtigde vrolijkheid er niet meer is.
Griekenland, de confrontatie met de oude Grieken, het verleden is nu zijn toevluchtsoord, zijn ontsnappingsroute.
Klaagzang uit Korinthe (1) en (2) illustreren de macht van de dichter over het woord, hij weet niet altijd zijn gevoelens te beheersen, maar hij beheerst de taal om zijn onmacht uit te schrijven.
Ik breek de vleugels van een vlindertje
en hoor ze knisperen.
De schilfers plakken op mijn hand.
Ik trachtte standvastig de liefde te vatten.
(p. 43)
Ik ken de deugden van de liefde.
En jaar na jaar tot aan mijn eind
Zal ik steeds weer verliezen.
(p. 44)
En cynisch om zoveel ontgoocheling vraagt hij mij Biertje?
Cynisme zo scherp als een naaldhak.
En een boos en cynisch rijk gaat tenonder.
Niets meer, niets minder.
(p. 51)
Na jaren getapte jongen ben ik weer opnieuw student.
(p. 53)
Heeft de dichter eindelijk de vrouw van zijn dromen gevonden? Heeft hij de luchtkastelen achter zich gelaten in zijn reis naar eigen identiteit? Is het daarom dat hij zo vaak over de dood spreekt? Wil zijn dromend alter ego nu in vrede sterven? Is de puber nu matuur geworden?
Uiteindelijk ben je de eerste vrouw
bij wie ik neuken niet zie als een zware inspanning
(p. 54)
In Testament overloopt hij zijn zoeken naar zijn identiteit, de hevigheid van zijn identiteitscrisis, en hij geeft toe dat hij haar mist (Nog steeds mis ik je een beetje), dat hij lang een eng kind is geweest en als het niet gaat, land ik in je dromen.
Hij maakt goede voornemens en in het slotgedicht Kracht:
Zinloos zijn de lijken achter mij.
Eens hervind ik mij en dus richt ik mij op.
(p. 57)
Een bijzonder geslaagde debuutbundel. Peter le Nobel hanteert een nieuwe wijze van gedichten schrijven: geen hermetisch beeldgebruik, maar luciditeit in het verwoorden, geen gevoelerigheid maar beheerste emotie, de dichter is eerlijk in zijn subjectiviteit, hij doet een beroep op gezond verstand, ook wanneer hij het hart kiest als medium voor zijn licht ontvlambaar eros, hij bezit het talent om lyriek met het epische te verzoenen in een nieuwe taal die je niet op straat spreekt, maar ook niet uitsluitend voor dichters reserveert.
Een mooie bundel.
|